Op 3 november 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij een driejarige peuter door een verkeersongeval om het leven is gekomen.
Op 3 november 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij een driejarige peuter door een verkeersongeval om het leven is gekomen.
Veroordeling in strijd handelen met Wegenverkeerswet 1994 door doodrijden peuter
Verdachte werd er in deze zaak primair van verdacht dat hij op 27 april 2016 opzettelijk een driejarige peuter van het leven heeft beroofd. Verdachte is tenlastegelegd dat hij met opzet de auto zo heeft bestuurd dat hij met een te hoge snelheid met zijn personenauto tegen de peuter is aangereden waarna het slachtoffer is overleden. Subsidiair is aan verdachte tenlastegelegd dat hij zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge snelheid, met een aanzienlijke mate van onvoorzichtigheid, onachtzaamheid, onnadenkendheid en of ondeskundigheid het voertuig te hebben bestuurd, ten gevolge waarvan verdachte in botsing is gekomen met het slachtoffer, welke hierdoor is gedood. Het feit werd veroorzaakt doordat de verdachte de in de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid van 30 km/uur in ernstige mate heeft overschreden. Daarnaast werd verdachte tenlastegelegd dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander dodelijk letsel was aangebracht.
Uit feiten en omstandigheden is gebleken dat op 26 april 2016 omstreeks 15.50 uur in Breda een ongeluk heeft plaatsgevonden in een straat waar een maximumsnelheid van 30 km/uur van toepassing is. Verdachte reed ten tijde van het ongeval met een snelheid van minimaal 80,7 km/uur, terwijl hij wist dat de maximumsnelheid 30 km/uur is. Terwijl verdachte in de straat rijdt steekt het slachtoffer tussen twee geparkeerde auto’s door de weg op. De verdachte botst met zijn auto tegen het slachtoffer, waardoor het hij nog is meegesleept met het voertuig. Het slachtoffer is ter plaatse overleden. Uit onderzoek is gebleken dat het ongeluk zeer waarschijnlijk niet had plaatsgevonden wanneer de verdachte zich aan de maximale snelheid had gehouden, omdat het slachtoffer dan tijdig was overgestoken. Verdachte is na het ongeval doorgereden.
De advocaat in Breda van verdachte bepleit vrijspraak voor doodslag. De raadsman geeft hierbij aan dat opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, ontbreekt. Naar het oordeel van de verdediging heeft de verdachte het slachtoffer niet met opzet van het leven beroofd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant volgt het standpunt van de verdediging en stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte de intentie heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Vervolgens moest worden gekeken of er sprake was van voorwaardelijke opzet, welke aanwezig is wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer komt te overlijden door zijn handelen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte veel te hard reed, maar niet dat toen ook sprake was van (kenbare) nabijheid van andere verkeersdeelnemers zoals voetgangers of kinderen. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van de peuter. Evenmin kan op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat door verdachte een dergelijke kans bewust is aanvaard. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van de advocaat in Breda en spreekt verdachte vrij van doodslag.
Vervolgens heeft de rechtbank gekeken of het subsidiair tenlastegelegde bewezen kon worden. Een overtreding van de maximumsnelheid met tenminste 50 kilometer per uur acht de rechtbank op zichzelf al zeer onvoorzichtig en onachtzaam. Wanneer de verdachte zich aan de maximumsnelheid had gehouden, had het ongeluk waarschijnlijk niet plaatsgevonden. Al met al concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte door zijn hoge snelheid niet tijdig zijn auto tot stilstand kon brengen, of tijdig uit kon wijken voor de peuter, met de aanrijding tot gevolg. Daar komt bij dat verdachte al eerder ter plaatse was geweest en hij wist dat het een woonwijk betrof waar een maximaal toegestane snelheid van 30 kilometer per uur gold. Dit geldt temeer nu het ongeval op klaarlichte dag, op een feestdag, plaatsvond. De rechtbank oordeelt het subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, wat leidt tot schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of kon vermoeden dat hij het slachtoffer daarmee in roekeloze toestand achterliet, wat in strijd is met artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank een rijontzegging opgelegd voor de duur van 4 jaren.
Door het pleidooi van de advocaat in Breda is een zo laag mogelijke straf voor verdachte bereikt. Verdachte is zelfs vrijgesproken van doodslag. Indien u verdachte bent in een soortgelijke strafzaak kunt u zich eveneens laten bijstaan door een ervaren advocaat. Zaken zoals deze zijn vaak erg emotioneel, het is dan onverstandig om zelf het woord te doen in de rechtbank, een raadsman kan u daar goed bij bijstaan.
Wij werken eveneens op basis van pro-deo.
Een ervaren strafrechtadvocaat neemt gratis & zonder verplichtingen contact op